Gedaan met laden. U bevindt zich op: De warmtegeleidbaarheid (λ) van een materiaal (huidig) Materialen

De warmtegeleidbaarheid (λ) van een materiaal (huidig)

Geldig voor bouwaanvragen vanaf 01.01.2021 Bekijk tijdslijn

Elk materiaal is gekenmerkt door een eigen warmtegeleidbaarheid λ. De lambdawaarde is een isolerende eigenschap van het materiaal en geeft weer hoeveel warmte er bij een constante warmtestroom per seconde doorheen één vierkante meter materiaal gaat per graad temperatuursverschil en per meter dikte van dat materiaal. De lambda-waarde wordt uitgedrukt in W/mK.

Hoe lager deze waarde is, hoe beter isolerend het materiaal is. Het is belangrijk met de correct bepaalde lambdawaarde te rekenen.

Wanneer een materiaal een lambda-waarde heeft lager of gelijk aan 0,20 W/mK spreken we van een isolatiemateriaal.

Gedeclareerde lambdawaarde λD

Producenten van isolatiematerialen verhogen de isolerende eigenschappen van het basisisolatiemateriaal. Dit kan door:

  • toevoegen van additieven aan het oorspronkelijke materiaal;
  • toevoegen van andere isolatiematerialen;
  • de aard van het productieproces.

Een specifiek product kan hierdoor een betere lambdawaarde bekomen dan die van het basismateriaal.

Om de lambdawaarden van producten op eenzelfde basis te kunnen vergelijken is de bepaling van de lambdawaarde van een materiaal vastgelegd in normen.

We spreken van een gedeclareerde lambdawaarde λD als een fabrikant de lambdawaarde heeft bepaald volgens deze normen, op basis van:

  • gemeten waarden bij referentieomstandigheden van temperatuur en vochtigheid (10°C)
  • voor een bepaalde fractie en graad van betrouwbaarheid (90/90)
  • en in overeenstemming met een redelijke verwachte levensduur.

Zoek het gebruikte materiaal op in de EPB-productgegevensdatabank(opent in nieuw venster).

Lambdawaarde bij ontstentenis

Als de gedeclareerde lambdawaarde niet gekend is, of onzeker is, kunt u gebruik maken van de lambdawaarde bij ontstentenis. Deze waarden zijn vastgelegd in tabellen in de regelgeving.

Deze tabellen zijn geïntegreerd in de EPB-software 3G. Als u in de software dit icoon aanklikt, krijgt u een overzicht van de materialen en hun waarde bij ontstentenis.

Bij het gebruik van deze tabellen gelden onderstaande aandachtspunten.

  • De waarden bij ontstentenis mag u niet gebruiken voor het berekenen van isolatie van technische installaties.
  • De waarden uit tabel 14b mag u niet gebruiken voor in situ gevormde producten waarbij afzonderlijke materialen gecombineerd worden tot een nieuw eindproduct met isolerende eigenschappen. Voor deze producten moet u kijken naar een vergelijkbaar product in een andere tabel, bijvoorbeeld op basis van het soortelijk gewicht.
    Voorbeeld: de in situ plaatsing van kalkhennep is een combinatie van kalk met hennepscheven. Voor deze toepassing gebruikt u de waarden van tabel A.10 op basis van het soortelijk gewicht.
  • Voor strobalen gebruikt u steeds de waarde uit tabel 14b, ook al zijn de strobalen machinaal vervaardigd, of maken ze deel uit van een geprefabriceerde wand.

Correcties op de  lambdawaarde λ

Definitie ‘in situ gevormde materialen’

Dat zijn materialen die gevormd zijn (naar samenstelling en/of afmetingen) op de plaats van de toepassing, bijvoorbeeld op de bouwplaats. Het gaat niet om het manueel plaatsen (vb. door versnijden) van producten die in de fabriek onder gecontroleerde omstandigheden zijn gevormd.

Voorbeelden: isolatiematerialen in bulk, bestaande uit één component en geplaatst door inblazen, gieten… of zoals schuim- of cellenbeton, beton of mortel met geëxpandeerde klei, vermiculiet, perliet, polystyreen; met kurk, hennep of andere plantaardige granulaten,…

Correctie bij in situ gevormde materialen

Er wordt een correctie toegepast op de λ-waarde van een in situ geplaatst materiaal, om rekening te houden met de effecten van de variabiliteit die eigen zijn aan de in situ-vorming. (Zie nota onder § A.1 van het : bijlage 4 bij het MB van 28 december 2018.)

De variabiliteit die eigen is aan een in situ-vorming hangt af van de aard van de materialen, de wijze van de plaatsing, de dosering van componenten, de gevraagde druksterkte en de uitvoeringswijzen (spuiten, blazen, pompen, tweecomponentvorming ter plaatse, mengwijze, hoeveelheid ingrediënten…).

De fabrikant of uitvoerder moet expliciet aantonen dat de variabiliteit die eigen is aan een in-situ-vorming, inbegrepen is in de gedeclareerde lambda-waarde. Het is niet zo dat de volledige variabiliteit steeds in rekening werd gebracht in de gedeclareerde λD–waarde van in situ gevormde materialen (in het kader van de CE-markering, als die bestaat).

Hoe een fabrikant expliciet kan aantonen dat de variabiliteit in rekening is gebracht, is niet vastgelegd. Binnenkort zult u specifieke toelichtingsfiches kunnen bekijken in de productdatabank. Voor de meeste in situ-producten zult u de fin situ -correctiefactor moeten toepassen, omdat de variabiliteit die eigen is aan in situ-vorming nog niet opgenomen is in de gangbare technische fiches.

Het is dus aan te raden om veilig te spelen, en voor in situ geplaatste materialen bij nieuwe projecten altijd de f in situ-factor toe te passen.

Verschil tussen correctiefactor ‘in situ’ en correctiefactor ‘variabele dikte’

De f in situ-waarde is een bijkomende correctie, los van de correctie op de U-waarde van gespoten PUR in § 7.3 van het (zie: Opake scheidingsconstructies).

  • De correctie op de U-waarde van in situ geplaatst PUR heeft te maken met de variabele dikte.
  • De f in situ-factor heeft te maken met garanties over uitvoeromstandigheden en uitvoeringsvoorwaarden.
Correctiefactor ‘in situ’ in de productdatabank

De meeste in situ-producten in de productdatabank zijn gegroepeerd onder de rubriek 1.1.2. Voor al deze producten in de correctiefactor f in situ reeds inbegrepen in de getoonde waarde van de productdatabank. U hoeft dus zelf de variabiliteit niet meer in rekening te brengen voor deze producten.

Waarde bij ontstentenis voor in situ gevormde isolatiematerialen

De correctiefactor f in situ is inbegrepen in de waarden bij ontstentenis die zijn opgenomen in de tabel A.14b van het transmissiereferentiedocument.

Correctiefactor fCH bij nageïsoleerde spouwmuren

Bij de na-isolatie van een bestaande constructie kiest u in de EPB-software als ‘plaats van de isolatie’ voor ‘tussen de draagconstructie of navulling spouw’. Dan wordt er op de lambdawaarde van het gekozen isolatiemateriaal ALTIJD een correctiefactor fCH toegepast. (Volgens § I.2.4 van het Transmissiereferentiedocument moet factor fCH verplicht ingerekend worden overeenkomstig de STS 71-1 § 7.1.2.)

Deze factor fCH is identiek aan de fin situ-factor. Als u dus een materiaal selecteert waarbij de finsitu -factor al werd ingerekend (bijvoorbeeld via de gebruikersmaterialen of via de productdatabank), dan wordt de lambdawaarde een tweede maal gecorrigeerd en wordt de lambdawaarde dus te hoog ingeschat.

Om bij navulling in de spouw te vermijden dat de correctiefactor tweemaal wordt ingerekend, voert u het materiaal in via de bibliotheek ‘gebruikersmaterialen’ en vink aan dat de fin situ-factor al ingerekend is.